In alle betekenissen van kruis kunnen beide meervoudsvormen gebruikt worden. Vooral in België is kruisen gebruikelijker dan kruizen. 1 Kruisen en kruizen zijn allebei correcte meervoudsvormen van kruis. In alle betekenissen van kruis kunnen beide meervoudsvormen gebruikt worden. 2 elkaar kruisen Het zelfstandig naamwoord kruis heeft twee meervouden: kruisen en kruizen. In alle betekenissen zijn beide meervoudsvormen mogelijk. Als werkwoord is alleen kruisen juist. Uitleg Kruis is aan het Latijn ontleend (crux) en had in het Middelnederlands een s-klank . 3 Het zelfstandig naamwoord kruis heeft twee meervouden: kruisen en kruizen. In alle betekenissen zijn beide meervoudsvormen mogelijk. Als werkwoord is alleen. 4 Het zelfstandig naamwoord kruis heeft twee meervouden: kruisen en kruizen. In alle betekenissen zijn beide meervoudsvormen mogelijk. Als werkwoord is alleen kruisen juist. Uitleg Kruis is aan het Latijn ontleend (crux) en had in het Middelnederlands een s-klank (cruce, crucen). 5 Kruisen en kruizen zijn allebei correcte meervoudsvormen van kruis. In alle betekenissen van kruis kunnen beide meervoudsvormen gebruikt worden. Vooral in België is kruisen gebruikelijker dan kruizen. Toelichting Sommige naslagwerken maken verschil tussen kruisen en kruizen. 6 kruisen onze wegen Kruisen en kruizen zijn allebei correcte meervoudsvormen van kruis. In alle betekenissen van kruis kunnen beide meervoudsvormen gebruikt worden. Vooral in . 7 kruisen / kruizen. Er is soms een klein betekenisverschil. Woorden op - s krijgen in het meervoud doorgaans een z: huis-huizen, laars-laarzen. Soms blijft de s staan omdat die in het meervoud ook gehoord wordt: impulsen, tendensen, walsen. In sommige gevallen zijn s en z beide goed, omdat beide uitspraakvarianten frequent voorkomen. 8 kruis (het; o; meervoud: kruisen, kruizen) 1 voorwerp waarmee de doodstraf werd voltrokken bij de Romeinen, dat bestaat uit twee verbonden (loodrecht op elkaar staande) balken 2 kruisvormig voorwerp 3 kruisvormig teken: een kruis maken, slaan kruisteken; (België) een kruis over iets maken er een punt achter zetten; het Rode Kruis liefdadige vere. 9 NL: kruisen; U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`. Voltooid deelwoord: gekruist: Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) ik kruis jij kruist hij kruist wij kruisen jullie kruisen zij kruisen: Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) ik heb gekruist jij hebt gekruist hij heeft gekruist wij hebben gekruist jullie hebben. kruisen onze paden 10 paden kruisen 12